Apprendre le néerlandais > Cours & exercices de néerlandais > test de néerlandais n°43925 : Révision cours débutants (1ère partie)

	> Plus de cours & d'exercices de néerlandais sur les mêmes thèmes : \| Mélanges \| Tests de niveau [Autres thèmes]
	> Tests similaires : - Test de niveau-Grammaire et conjugaison - Bilan N°1 - Bilan N° 2 - Révision cours débutants (3ème partie) - Test de niveau : Verbes d'action - Révision cours intermédiaire (1ère partie) - Révision cours intermédiaire -(2ème partie) - Préparation BAC-Texte 1-Prix du paysage du Conseil de l'Europe
	> Double-cliquez sur n'importe quel terme pour obtenir une traduction...

Révision cours débutants (1ère partie)

Vous voici arrivés au terme des leçons pour débutants.

C'est le moment de faire le point afin de vérifier que toutes les notions ont bien été assimilées.

Faites ce texte à l'aise, sans vous presser et en réfléchissant à chaque réponse.

Bon travail.

Débutants Tweeter Partager
Exercice de néerlandais "Révision cours débutants (1ère partie)" créé par mariebru avec le générateur de tests - créez votre propre test ! [Plus de cours et d'exercices de mariebru]
Voir les statistiques de réussite de ce test de néerlandais

Merci de vous connecter à votre compte pour sauvegarder votre résultat.

1. Article défini : ajoutez l'article qui convient.
Ik speel met popje van mijn zus.
Heeft u brief gelezen ?
Buiten brandde licht.
Ze heeft juiste antwoord gegeven.
Daar is post.

2. Les pronoms personnels sujets : complétez les phrases suivantes.
Peter ? is in zijn kamer.
Peter, Jan ! Willen verder gaan spelen !
Wat heb aan het ontbijt gegeten ?
Lea is er niet : is bij haar vriendin.
Ik ga met Sonia wandelen : trekken naar Brussel.

3. Hebben et zijn au présent : ajoutez la forme qui convient.
Jan een jongen.
Hij een zus.
Jan en zijn zus in de tuin.
Ze nieuwe kleren.
En jij ? je ook nieuwe kleren ?
Ik 40 jaar oud.
u de nieuwe directeur ?
Hij een nieuwe secretaresse.
Ze 22 jaar oud.
Hoe oud de directeur ?

4. Conjuguez au présent.
Ik (werken) in Oostende.
We (zoeken) naar de sleutels van moeder.
Je (kijken) naar de televisie.
Jullie (antwoorden) niet op de vraag.
Hij (vinden) die oefening gemakkelijk.

5. Accordez comme il convient les adjectifs qualificatifs.
Ik lees een (nieuw) boek.
De (zwart) kat ligt onder de tafel.
Dat (oud) huis bevalt me.
Mia is (lief) .
Peter is geen (lief) kind.

6. Le pluriel des noms : mettez les noms en vert au pluriel.
Ik koop twee boek.
Hoeveel auto heb je ?
Die roman zijn fantastisch.
De veld zijn vol bloemen.
Mijn mand is vol ei .

7. Règles d'orthographe : Ecrivez correctement le mot en vert (Les verbes sont à conjuguer au présent).
Ik lezen de krant elke morgen.
Deze huis zijn ver van de stad.
Parijs is een groot stad.
Spreken u met de directeur ?
De boom verliezen hun bladeren in de herfst.
Die kamer met het hoog raam is helder.
Ik slapen tot 9 uur.
De man lopen achter de hond.
Die vrouw heeft een dik neus.
Hij horen de telefoon niet.
De secretaresse zal de brief typen.
Hij bouwt een hoog muur.
's Avonds dekken Hans de tafel.
Hoeveel kosten die peer ?
Wat een lief kat !

8. Adjectifs démonstratifs : die ou dat ?
Op moment ging de telefoon.
Ik logeer nacht in London.
route is breed.
Mijn opa gaf me horloge.
huis is te klein voor ons.

Passons à la correction.

Fin de l'exercice de néerlandais "Révision cours débutants (1ère partie)"
Un cours ou un exercice gratuit de néerlandais pour apprendre gratuitement le néerlandais
Tous les exercices | Plus de cours et d'exercices de néerlandais sur les mêmes thèmes : | Mélanges | Tests de niveau