> Plus de cours & d'exercices de néerlandais sur les mêmes thèmes : | Proverbes [Autres thèmes]
	> Tests similaires : - Prépositions - Expressions-couleurs - Essayer - Assurer-s'assurer - Traduction de 'de' - Aimer - Comprendre - Aller
	> Double-cliquez sur n'importe quel terme pour obtenir une traduction...

Faire

Ajoutez la forme de 'maken', 'doen' ou 'laten' qui convient.

Avancé Tweeter Partager
Exercice de néerlandais "Faire" créé par mariebru avec le générateur de tests - créez votre propre test ! [Plus de cours et d'exercices de mariebru]
Voir les statistiques de réussite de ce test de néerlandais

Merci de vous connecter à votre compte pour sauvegarder votre résultat.

1. De vrouw (imparfait) een gebaar dat ik moest komen.

2. Het (présent) ons altijd plezier een briefje van jou te krijgen.

3. We hebben trips (participe passé) in de omgeving.

4. Ik vertrouw hem niet en (présent) geen zaken meer met hem.

5. Ze hebben dit jaar veel winst (participe passé).

6. In een stad of in een dorp wonen, (présent) voor haar geen verschil.

7. Ze heeft gisteren haar laatste examen (participe passé).

8. De secretaresse heeft de bezoekers (infinitif) binnenkomen.

9. We hebben een tweede telefoonlijn (infinitif) installeren.

10. Dirk heeft veel fouten (participe passé), maar iedereen kan zich vergissen.