Créer un test
Connectez-vous !
Cliquez ici pour vous connecter
Nouveau compte
Des millions de comptes créés sur nos sites

100 % gratuit !
[Avantages]


- Accueil
- Accès rapides
- Imprimer
- Livre d'or
- Recommander
- Signaler un problème


Recommandés :
- Jeux gratuits
- Nos autres sites



Publicités :
   


Communication orale débutant (1)

<< Néerlandais || En bas

POSTER UNE NOUVELLE REPONSE


Communication orale débutant
Message de haa posté le 24-05-2009 à 13:00:50 (S | E | F)

Bonjour,
Je fais du néerlandais depuis septembre.
Et mon examen oral approche. Nous avons reçu une feuille en français, et nous devons traduire nous même. J'ai fait tout ça au traducteur du site, mais je crois que plusieurs phrases ne sont pas corectes.
Pouvez-vous m'aider/corriger?

Le voici:
COMMUNICEREN


Demande si tu peux avoir… :
Kan ik een pen ? (un stylo)
een mobiele telefoon ? (un GSM)
een markeerstift ? (un surligneur)
een nietmachine? (une agrafeuse)
een gum ? (un effaceur/gomme)
een latte ? (une latte)
een boor ? (une perforatrice)
een CD ? (un cd)
een DVD? (un dvd)



Demande à quelqu’un :
Kun je het raam open ? (peux-tu ouvrir la fenêtre ?)
Kun je de deur dicht doen? (peux-tu fermer la porte ?)
Kun je mij een potlood? (peux-tu me donner un crayon ?)
kan je me het zout en peper? (peux-tu me passer le sel et le poivre ?)
Kun je de warmte van de melk? (peux-tu chauffer le lait ?)
Zie je de foto? (peux-tu voir le tableau ?)
Kun je me horen? (peux tu m’entendre ?)
Kan je in dit geluid? (peux-tu étudier dans ce bruit ?)
Kun je het onderstaande formulier? (peux-tu compléter le formulaire ?)
Kun je mij helpen? (peux-tu m’aider ?)



Demande à quelqu’un :
Kan ik het raam open? (puis-je ouvrir la fenêtre?)
Kan ik de deur dicht doen? (puis-je fermer la porte?)
Kan ik een potlood? (puis-je avoir un crayon ? )
Mag ik het zout en peper? (puis-je avoir le sel et le poivre ?)
Kan ik vul het formulier? (puis-je compléter le formulaire?)
Kan ik je helpen? (puis-je t’aider ?)
Kan ik luisteren naar je cd? (puis-je écouter ton cd ?)
Kan ik gebruik maken van de computer? (puis-je utiliser l’ordinateur?)
Mag ik weg? (puis-je sortir ?)
Kan ik een drankje? (puis-je boire un coup ?)
Kan ik mijn rekenmachine? (puis-je prendre ma calculatrice ?)
Kan ik naar toillettes? (puis-je aller aux toillettes ?)

Ik heb nooit naar school gaan met de trein
Ik vaak zwemmen
Ik ben nog steeds wachten op de bus in de ochtend
In de avond, ik heb altijd tv kijken
Soms in het weekend, ik ga naar de bioscoop
Ik ben dol op reizen per vliegtuig
Ik niet te wachten op de bus (Je n'aime pas attendre le bus)
Ik spreek Engels (je sais parler Anglais)

Et j'ai aussi une question. Avec "Kunnen", et la 2eme personne du singulier "je" dans une question, on dit "Kun je ...?" ou "Kan je ...?" ou les 2 réponses sont bonnes?

Merci


Correction:
COMMUNICEREN


Demande si tu peux avoir… :
Kan/Mag ik een pen hebben ? (un stylo)
een mobiele telefoon hebben ? (un GSM)
een markeerstift hebben? (un surligneur)
een nietmachine hebben? (une agrafeuse)
een gum hebben? (un effaceur/gomme)
een liniaal/lat hebben? (une latte)
een perforateur hebben? (une perforatrice)
een CD hebben ? (un cd)
een DVD hebben? (un dvd)


Demande à quelqu’un :
Kun je het raam openen ? (peux-tu ouvrir la fenêtre ?)
Kun je de deur dicht doen? (peux-tu fermer la porte ?)
Kun je mij een potlood geven? (peux-tu me donner un crayon ?)
kan je me het zout en de peper geven? (peux-tu me passer le sel et le poivre ?)
Kun je de melk verwarmen? (peux-tu chauffer le lait ?)
Kun je de schoolbord zien? (peux-tu voir le tableau ?)
Kun je me horen? (peux tu m’entendre ?)
Kan je in dit lawaii studeren? (peux-tu étudier dans ce bruit ?)
Kun je het onderstaande formulier aanvullen? (peux-tu compléter le formulaire ?)
Kun je mij helpen? (peux-tu m’aider ?)


Demande à quelqu’un :
Mag ik het raam openen? (puis-je ouvrir la fenêtre?)
Mag ik de deur dicht doen? (puis-je fermer la porte?)
Mag ik een potlood hebben? (puis-je avoir un crayon ? )
Mag ik het zout en de peper hebben ? (puis-je avoir le sel et le poivre ?)
Mag ik het formulier aanvullen? (puis-je compléter le formulaire?)
Kan ik je helpen? (puis-je t’aider ?)
Mag ik luisteren naar je cd? (puis-je écouter ton cd ?)
Mag ik gebruik maken van de computer? (puis-je utiliser l’ordinateur?)
Mag ik weg? (puis-je sortir ?)
Mag ik een slokje drinken? (puis-je boire un coup ?)
Mag ik mijn rekenmachine nemen? (puis-je prendre ma calculatrice ?)
Mag ik naar het toilet gaan? (puis-je aller aux toillettes ?)


Demande à quelqu’un :
De t’attendre → Wil je op me wachten ?
De se taire → Wil je zwijgen ?
D’écouter → Wil je luiseteren ?
De ne pas fumer ici → Wil je hier niet roken ?
De ne pas utiliser cet ordinateur car il est hors-service → Niet gebruikt je deze computer want hij is defect.
S’il aime cette fille → Houd je van dit meisje ?
S’il va à l’école en bus → Ga je naar de school met de bus ?
S’il aime les légumes → Houd je van groente ?
S’il a du lait dans son frigo → Heb je melk in je koelkast ?
S’il a un frère → Heb je een broer ?

Parmi ces choses, dis ce que tu ne fais jamais :
Met het vliegtuig reizen → Ik reis nooit met het vliegtuig
Met de trein naar school gaan → Ik ga nooit met de trein naar school
Met vrienden uitgaan → Ik ga nooit met vrienden uit.
Naar de disco gaan → Ik ga nooit naar de disco
Turnen → Ik turn nooit.
Tekenen → Ik teken nooit.
Zingen → Ik zing nooit.
Naar de kerk gaan → Ik ga nooit naar de kerk.
Een taxi nemen → Ik neem nooit een taxi.
Ontbijten → Ik ontbijten nooit.


Parmi ces choses, dis ce que tu fais souvent:
Turnen → Ik turn vaak.
Huiswerk maken → Ik maak vaak huiswerk.
Naar een fuif gaan → Ik ga vaak naar een fuif.
Boodschappen doen → Ik doe vaak boodschapen.
Gaan zwemmen → Ik ga vaak zwemmen.
Dansen → Ik dans vaak.
Naar het ziekenhuis gaan → Ik ga vaak naar het ziekenhuis.
Een boodschap naar een vriend sturen → Ik stuur vaak een boodschap naar een vriend.
Naar zee gaan → Ik ga vaak naar zee.
Iets gaan drinken → Ik ga vaak iets drinken.


Parmi ces choses, dis ce tu fais toujours le matin:
De Tv aanzetten → Ik zet altijd Tv aan ‘s morgens.
Naar de radio luisteren → Ik luister altijd naar de radio ‘s morgens.
De krant lezen → Ik lees altijd de krant ‘s morgens.
Op de bus wachten → Ik wacht altijd op de bus ‘s morgens.
Fietsen → Ik fiets altijd ‘s morgens.
Een boodschap naar een vriend sturen → Ik stuur altijd een boodschap naar een vriend ‘s morgens.
Een boterham eten → ‘s Morgens eet ik altijd een boterham.
Een douche nemen → Ik neem altijd een douche ‘s morgens.
Naar het station gaan → Ik ga altijd naar het station ‘s morgens.
Vrienden ontmoeten → Ik moet altijd vrienden ont ‘s morgens.


Parmi ces choses, dis ce tu fais toujours le soir:
TV kijken → Ik kijk altijd TV ‘s avond.
Chatten → ‘s Avond chat ik altijd
Een e-mail sturen → Ik stuur altijd een e-mail ‘s avond.
Naar de supermarkt gaan → Ik ga altijd naar de supermarkt ‘s avond.
Een douche of een bad nemen → Ik neem altijd een douche of een bad ‘s avond.
Het avondmaal klaarmaken → Ik maak altijd het avondmaal klaar ‘s avond.
Naar de stad gaan → Ik ga altijd naar de stad ‘s avond.
Vrienden ontmoeten → Ik ontmoet altijd vrienden ‘s avond.
Huiswerk maken → Ik maak altijd huiswerk ‘s avond.
Op de computer spelen → Ik speel altijd op de computer ‘s avond.


Parmi ces choses, dis ce tu fais parfois le week-end :
Gaan wandelen → Ik ga soms wandelen in het weekend.
Naar het restaurant gaan → Ik ga soms naar het restaurant in het weekend.
Uitgaan → Ik ga soms uit in het weekend.
Naar de kerk gaan → Ik ga soms naar de kerk in het weekend.
Een stad bezoeken → Ik bezoek soms een stad in het weekend.
Naar zee gaan → Ik ga soms naar zee in het weekend.
Winkelen → Ik winkel soms in het weekend.
Het middagmaal voorbereiden → Ik bereid soms het middagmaal voor tijdens het weekend.
Naar de bioscoop gaan → Ik ga soms naar de bioscoop tijdens het weekend.
Naar de stad gaan → Ik ga soms naar de stad tijdens het weekend.


Parmi ces choses, dis ce que tu aimes faire :
Ik houd van vroeg opstaan. (J’aime me lever tôt)
Ik houd van schilderen. (J’aime peindre)
Ik houd van zwemmen. (J’aime nager)
Ik houd van reizen met het vliegtuig. (J’aime voyager en avion)
Ik houd van tekenen. (J’aime déssiner)
Ik houd van boodschappen doen. (J’aime faire les courses)
Ik houd van spreken met mijn vrienden. (J’aime parler à mes amis)
Ik eet graag een pizza . (J’aime manger une pizza)
Ik doen graag barbecue. (J’aime faire des barbecue)
Ik speel graag voetbal. (J’aime jouer au foot)


Parmi ces choses, dis ce tu n’aimes pas faire :
Ik houd niet van wachten op de bus. (Je n’aime pas attendre le bus)
Ik houd niet van reizen met het vliegtuig. (Je n’aime pas voyager en avion)
Ik houd niet van boodschappen doen. (Je n’aime pas faire des achats)
Ik ga niet graag naar de disco. (Je n’aime pas aller à la disco)
Ik doe niet graag sport(Je n’aime pas faire du sport)
Ik ga niet graag naar het zwembad. (Je n’aime pas aller à la piscine)
Ik ga niet graag naar het ziekenhuis . (Je n’aime pas aller à l’hopital)
Ik houd nit van lezen . ( Je n’aime pas lire)
Ik maak mijn huiswerk niet graag. (Je n’aime pas faire mes devoirs)
Ik houd niet van staan vroeg op. (Je n’aime pas me lever tot)


Parmi ces choses, dis celles que tu sais faire et celles que tu ne sais pas faire :
Ik kan Engels spreken. (Je sais parler Anglais)
Ik Kan zwemmen. (Je sais nager)
Ik kan skiën. (Je sais skier)
Ik kan een e-mail versturen. (Je sais envoyer un e-mail)
Ik kan het avondmaal klaarmaken. (Je sais préparer le souper)
Ik kan een fruitsalade maken. (Je sais préparer une salade de fruits)
Ik kan met een auto rijden niet. (Je ne sais pas conduire une voiture)
Ik kan geen Duits spreken . (Je ne sais pas parler allemand)
Ik kan geen Spaans begrijpen . (Je ne sais pas comprendre l’espagnol)
Ik kan geen 100 meter in mider dan 10 seconden lopen (Je ne sais pas courir 100 metres en moins de 10 secondes)

Merci à Chiara, et à euno87


-------------------
Modifié par lucile83 le 24-05-2009 22:40
titre

-------------------
Modifié par haa le 25-05-2009 18:34


Réponse: Communication orale débutant de chiara, postée le 24-05-2009 à 20:12:33 (S | E)
Demande si tu peux avoir… :
Kan ik een pen ? (un stylo)il y faut ajouter un verbe à l'infinitif (puis-je avoir un stylo? Au lieu de "kunnen" on peut aussi utiliser le verbe "mogen".
een mobiele telefoon ? (un GSM)
een markeerstift ? (un surligneur)
een nietmachine? (une agrafeuse)
een gum ? (un effaceur/gomme)
een latte ? (une latte)faute d'ortographe
een boor ? (une perforatrice)cela me sent étrange dans le contexte: peut-être on veur dire une perforeuse?
een CD ? (un cd)
een DVD? (un dvd)

Note : il s'agit bien d'une perforatrice.
Demande à quelqu’un :
Kun je het raam open ? (peux-tu ouvrir la fenêtre ?)
Kun je de deur dicht doen? (peux-tu fermer la porte ?)
Kun je mij een potlood il manque un verbe à l'infinitif? (peux-tu me donner un crayon ?)
kan je me het zout enil manque l'article peper il manque un verbe à l'infinitif? (peux-tu me passer le sel et le poivre ?)
Kun je de warmte"de warmte" est un substantif, il faut traduire le verbe "chauffer", "le lait" est le COD. van de melk? (peux-tu chauffer le lait ?)
Zieil faut aussi traduire "peux-tu" je de foto? (peux-tu voir le tableau ?)
Kun je me horen? (peux tu m’entendre ?)
Kan je in dit geluid il manque la traduction de "étudier"? (peux-tu étudier dans ce bruit ?)
Kun je het onderstaande formulieril manque la traduction de "compléter"? (peux-tu compléter le formulaire ?)
Kun je mij helpen? (peux-tu m’aider ?)



Demande à quelqu’un :ici il vaut mieux utiliser le verbe "mogen" parce qu'on demande la permission de ...
Kan ik het raam openil faut utiliser l'infinitif? (puis-je ouvrir la fenêtre?)
Kan ik de deur dicht doen? (puis-je fermer la porte?)
Kan ik een potlood? (puis-je avoir un crayon ? )
Mag ik het zout enil manque l'article peper? (puis-je avoir le sel et le poivre ?)
Kan ik vul het formulieril manque la traduction de "compléter"? (puis-je compléter le formulaire?)
Kan ik je helpen? (puis-je t’aider ?)
Kan ik luisteren naar je cd? (puis-je écouter ton cd ?)
Kan ik gebruik maken van de computer? (puis-je utiliser l’ordinateur?)
Mag ik weg? (puis-je sortir ?)
Kan ik een drankjepeut-être il vaut mieux traduire "un coup" par "een slokje"? (puis-je boire un coup ?)
Kan ik mijn rekenmachineil manque la traduction du verbe "prendre"? (puis-je prendre ma calculatrice ?)
Kan ik naar toilletteson traduit "les toillettes" par un nom au singulier en néerlandais, n-oubliez pas l'article? (puis-je aller aux toilettes ?)

Désolée, mais je ne peux pas corriger la partie suivante sans le texte français
Ik heb nooit naar school gaan met de trein
Ik vaak zwemmen
Ik ben nog steeds wachten op de bus in de ochtend
In de avond, ik heb altijd tv kijken
Soms in het weekend, ik ga naar de bioscoop
Ik ben dol op reizen per vliegtuig
Ik niet te wachten op de bus (Je n'aime pas attendre le bus)aimer = houden van; il faut conjuguer le verbe "houden van", ajouter l'infinitif "wachten"et supprimer "te"
Ik spreek Engels (je sais parler Anglais)"savoir parler" veut dire "kunnen spreken". Il faut conjuguer "kunnen" à la première personne du singulier et ajouter l'infinitif "spreken".

Et j'ai aussi une question. Avec "Kunnen", et la 2eme personne du singulier "je" dans une question, on dit "Kun je ...?" ou "Kan je ...?" ou les 2 réponses sont bonnes?Pour la deuxième personne du singulier les deux formes sont correctes.

Il est clair que tu as fait de ton mieux, ne t'inquiète pas: pour moi le français est difficile

-------------------
Modifié par mariebru le 24-05-2009 23:33


Réponse: Communication orale débutant de haa, postée le 24-05-2009 à 23:21:26 (S | E)
Merci beaucoup
J'ai corrigé, et j'ai continué mon travail sans utiliser le traducteur mais un dictionnaire. Je crois qu' il y a beaucoup de fautes avec le placement des verbes et des adverbes, et aussi aec les verbes à particules séparables.

COMMUNICEREN


Demande si tu peux avoir… :
Kan/Mag ik een pen hebben ? (un stylo)
een mobiele telefoon hebben ? (un GSM)
een markeerstift hebben? (un surligneur)
een nietmachine hebben? (une agrafeuse)
een gum hebben? (un effaceur/gomme)
een liniaal/lat hebben? (une latte)
een boor hebben? (une perforatrice)
een CD hebben ? (un cd)
een DVD hebben? (un dvd)


Demande à quelqu’un :
Kun je het raam openen ? (peux-tu ouvrir la fenêtre ?)
Kun je de deur dicht doen? (peux-tu fermer la porte ?)
Kun je mij een potlood hebben? (peux-tu me donner un crayon ?)
kan je me het zout en de peper geven? (peux-tu me passer le sel et le poivre ?)
Kun je de melk verwarmen? (peux-tu chauffer le lait ?)
Kun je de schoolbord zien? (peux-tu voir le tableau ?)
Kun je me horen? (peux tu m’entendre ?)
Kan je in dit geluid studeren? (peux-tu étudier dans ce bruit ?)
Kun je het onderstaande formulier aanvullen? (peux-tu compléter le formulaire ?)
Kun je mij helpen? (peux-tu m’aider ?)


Demande à quelqu’un :
Mag ik het raam openen? (puis-je ouvrir la fenêtre?)
Mag ik de deur dicht doen? (puis-je fermer la porte?)
Mag ik een potlood hebben? (puis-je avoir un crayon ? )
Mag ik het zout en de peper hebben ? (puis-je avoir le sel et le poivre ?)
Mag ik vul het formulier aanvullen? (puis-je compléter le formulaire?)
Mag ik je helpen? (puis-je t’aider ?)
Mag ik luisteren naar je cd? (puis-je écouter ton cd ?)
Mag ik gebruik maken van de computer? (puis-je utiliser l’ordinateur?)
Mag ik weg? (puis-je sortir ?)
Mag ik een slokje drinken? (puis-je boire un coup ?)
Mag ik mijn rekenmachine nemen? (puis-je prendre ma calculatrice ?)
Mag ik naar het toilet gaan? (puis-je aller aux toillettes ?)


Demande à quelqu’un :
De t’attendre → Wacht op mij
De se taire → Zwijgt jij !
D’écouter → Luister eens !
De ne pas fumer ici → Niet rok je hier.
De ne pas utiliser cet ordinateur car il est hors-service → Niet gebruikt je dit computer want het is gebroken.
S’il aime cette fille → Houd je van dit meije ?
S’il va à l’école en bus → Ga je naar de scool met de bus ?
S’il aime les légumes → Houd je van groentes ?
S’il a du lait dans son frigo → Heb je melk in je koelkast ?
S’il a un frère → Heb je een broer ?

Parmi ces choses, dis ce que tu ne fais jamais :
Met het vliegtuig reizen → Ik nooit reiz met het vliegtuig
Met de trein naar school gaan → Ik nooit ga met de trein naar school
Met vrienden uitgaan → Ik nooit ga met vrienden uit.
Naar de disco gaan → Ik nooit ga naar de disco
Turnen → Ik nooit turn.
Tekenen → Ik nooit teken
Zingen → Ik nooit zing.
Naar de kerk gaan → Ik nooit ga naar de kerk.
Een taxi nemen → Ik nooit neem een taxi.
Ontbijven → Ik nooit bijf ont.


Parmi ces choses, dis ce que tu fais souvent:
Turnen → Ik vaak turn.
Huiswerk maken → Ik vaak maak huiswerk.
Naar een fuif gaan → Ik vaak ga naar een fuif.
Boodschappen doen → Ik vaak do boodschapen.
Gaan zwemmen → Ik vaak ga zwemmen.
Dansen → Ik vaak dans.
Naar het ziekenhuis gaan → Ik vaak ga naar het ziekenhuis.
Een boodschap naar een vriend sturen → Ik vaak stuur een boodschap naar een vriend.
Naar zee gaan → Ik vaak ga naar zee.
Iets gaan drinken → Ik vaak ga iets drinken.


Parmi ces choses, dis ce tu fais toujours le matin:
De Tv aanzetten → Ik altijd zeet Tv aan in de morgen.
Naar de radio luisteren → Ik altijjd luister naar de radio in de morgen.
De krant lezen → Ik altijd lees de krant in de morgen.
Op de bus wachten → Ik altijd wacht op de bus in de morgen.
Fietsen → Ik altijd fiets in de morgen.
Een boodschap naar een vriend sturen → Ik altijd stuur een boodschap naar een vriend in de morgen.
Een boterham eten → Ik altijd eet een boterham in de morgen.
Een douche nemen → Ik altijd neem een douche in de morgen.
Naar het station gaan → Ik altijd ga naar het station in de morgen.
Vrienden ontmoeten → Ik altijd moet vrienden ont in de morgen.


Parmi ces choses, dis ce tu fais toujours le soir:
TV kijken → Ik altijd kijk TV in de avond.
Chatten → Ik altijd chat in de avond.
Een e-mail sturen → Ik altijd stuur een e-mail in de avond.
Naar het supermarkt gaan → Ik altijd ga naar het supermarkt in de avond.
Een douche of een bad nemen → Ik altijd neem een douche of een bad in de avond.
Het avondmaal klaarmaken → Ik altijd maak het avondmaal klaar in de avond.
Naar de stad gaan → Ik altijd ga naar de stad in de avond.
Vrienden ontmoeten → Ik altijd moet vrienden ont in de avond.
Huiswerk maken → Ik altijd maak huiswerk in de avond.
Op de computer spleen → Ik altijd speel op de computer in de avond.


Parmi ces choses, dis ce tu fais parfois le week-end :
Gaan wandelen → Ik soms ga wandelen in het week-end.
Naar het restaurant gaan → Ik soms ga naar het restaurant in het week-end.
Uitgaan → Ik soms ga uit in het week-end.
Naar de kerk gaan → Ik soms ga naar de kerk in het week-end.
Een stad bezoeken → Ik soms bezoek een stad in het week-end.
Naar zee gaan → Ik soms ga naar zee in het week-end.
Winkelen → Ik soms winkel in het week-end.
Het middagmaal voorbereiden → Ik soms bereid het middagmaal voor in het week-end.
Naar de bioscoop gaan → Ik soms ga naar de bioscoop in het week-end.
Naar de stad gaan → Ik soms ga naar de stad in het week-end.


Parmi ces choses, dis ce que tu aimes faire :
Ik houd van staan vroeg op. (J’aime me lever tôt)
Ik houd van shilderen. (J’aime peindre)
Ik houd van zwemmen. (J’aime nager)
Ik houd van reizen met de vliegtuig. (J’aime voyager en avion)
Ik houd van tekenen. (J’aime déssiner)
Ik houd van boodschapen doen. (J’aime faire les courses)
Ik houd van spreken met mijn vrienden. (J’aime parler à mes amis)
Ik houd van een pizza eten . (J’aime manger une pizza)
Ik houd van barbecue doen. (J’aime faire des barbecue)
Ik speel voetball graag. (J’aime jouer au foot)


Parmi ces choses, dis ce tu n’aimes pas faire :
Ik houd van wachten op de bus niet. (Je n’aime pas attendre le bus)
Ik houd van reizen met de vliegtuig niet. (Je n’aime pas voyager en avion)
Ik houd van boodschappen doen niet. (Je n’aime pas faire des achats)
Ik houd van gaan naar de disco niet. (Je n’aime pas aller à la disco)
Ik houd van doen sport niet. (Je n’aime pas faire du sport)
Ik houd van gaan naar de zwem niet. (Je n’aime pas aller à la piscine)
Ik houd van gaan naar ziekenhuis niet. (Je n’aime pas aller à l’hopital)
Ik houd van lezen niet. ( Je n’aime pas lire)
Ik houd van mijn huiswerk doen. (Je n’aime pas faire mes devoirs)
Ik houd van staan vroeg op niet. (Je n’aime pas me lever tot)


Parmi ces choses, dis celles que tu sais faire et celles que tu ne sais pas faire :
Ik kan Engels spreken. (Je sais parler Anglais)
Ik Kan zwemmen. (Je sais nager)
Ik kan skïen. (Je sais skier)
Ik kan een e-mail sturen. (Je sais envoyer un e-mail)
Ik kan de avondmaal maken. (Je sais préparer le souper)
Ik kan « Salade de fruits » maken. (Je sais préparer une salade de fruits)
Ik kan auto drijven niet. (Je ne sais pas conduire une voiture)
Ik kan Duits spreken niet. (Je ne sais pas parler allemand)
Ik kan begrijpen Spaans niet. (Je ne sais pas comprendre l’espagnol)
Ik kan lopen « 100 metres en moins de 10 seconde » niet. (Je ne sais pas courir 100 metres en moins de 10 secondes)

-------------------
Modifié par haa le 24-05-2009 23:22


Réponse: Communication orale débutant de chiara, postée le 24-05-2009 à 23:24:57 (S | E)

Demande si tu peux avoir... :
Kan/Mag ik een pen hebben ? (un stylo)
een mobiele telefoon hebben ? (un GSM)
een markeerstift hebben? (un surligneur)
een nietmachine hebben? (une agrafeuse)
een gum hebben? (un effaceur/gomme)
een liniaal/lat hebben? (une latte)
een boor hebben? (une perforatrice)
een CD hebben ? (un cd)
een DVD hebben? (un dvd)


Demande à quelqu'un :
Kun je het raam open ? (peux-tu ouvrir la fenêtre ?)
Kun je de deur dicht doen? (peux-tu fermer la porte ?)
Kun je mij een potlood hebben? (peux-tu me donner un crayon ?) donner=geven
kan je me het zout en de peper geven? (peux-tu me passer le sel et le poivre ?)
Kun je de melk verwarmen? (peux-tu chauffer le lait ?)
Kun je de  het schoolbord zien? (peux-tu voir le tableau ?)
Kun je me horen? (peux tu m'entendre ?)
Kan je in dit geluid studeren? (peux-tu étudier dans ce bruit ?)
Kun je het onderstaande formulier aanvullen? (peux-tu compléter le formulaire ?)
Kun je mij helpen? (peux-tu m'aider ?)
Très, très bien!

Demande à quelqu'un :
Mag ik het raam openen? (puis-je ouvrir la fenêtre?)
Mag ik de deur dicht doen? (puis-je fermer la porte?)
Mag ik een potlood? (puis-je avoir un crayon ? )
Mag ik het zout en de peper? (puis-je avoir le sel et le poivre ?)
Mag ik vul het formulier aanvullen? (puis-je compléter le formulaire?)
Mag/kan ik je helpen? (puis-je t'aider ?)
Mag ik luisteren naar je cd? (puis-je écouter ton cd ?)
Mag ik gebruik maken van de computer? (puis-je utiliser l'ordinateur?)
Mag ik weg? (puis-je sortir ?)
Mag ik een slokje? (puis-je boire un coup ?)
Mag ik mijn rekenmachine nemen? (puis-je prendre ma calculatrice ?)
Mag ik naar het toilet gaan? (puis-je aller aux toillettes ?)
Magnifique!




Demande à quelqu'un : Est-ce que tu dois demander qc à qn ou ordonner qc? Il y a une différence entre les deux.
De t'attendre → Wacht op mij
De se taire → Zwijgt jij !
D'écouter → Luister eens !
De ne pas fumer ici → Niet rok je hier.
De ne pas utiliser cet ordinateur car il est hors-service → Niet gebruikt je dit computer want het is gebroken.
S'il aime cette fille → Houd je van dit meije ?
S'il va à l'école en bus → Ga je naar de scool met de bus ?
S'il aime les légumes → Houd je van groentes ?
S'il a du lait dans son frigo → Heb je melk in je koelkast ?
S'il a un frère → Heb je een broer ?

Parmi ces choses, dis ce que tu ne fais jamais : Il faut mettre l'adverbe après le verbe conjugué.
Met het vliegtuig reizen → Ik nooit reiz s met het vliegtuig
Met de trein naar school gaan → Ik nooit ga met de trein naar school
Met vrienden uitgaan → Ik nooit ga met vrienden uit.
Naar de disco gaan → Ik nooit ga naar de disco
Turnen → Ik nooit turn.
Tekenen → Ik nooit teken
Zingen → Ik nooit zing.
Naar de kerk gaan → Ik nooit ga naar de kerk.
Een taxi nemen → Ik nooit neem een taxi.
Ontbijven  ontbijten? → Ik nooit bijf ont.--> Ik ontbijt nooit.


Parmi ces choses, dis ce que tu fais souvent:Il faut mettre l'adverbe après le verbe conjugué.

Turnen → Ik vaak turn.
Huiswerk maken → Ik vaak maak huiswerk.
Naar een fuif gaan → Ik vaak ga naar een fuif.
Boodschappen doen → Ik vaak doe boodschappen.
Gaan zwemmen → Ik vaak ga zwemmen.
Dansen → Ik vaak dans.
Naar het ziekenhuis gaan → Ik vaak ga naar het ziekenhuis.
Een boodschap naar een vriend sturen → Ik vaak stuur een boodschap naar een vriend.
Naar zee gaan → Ik vaak ga naar zee.
Iets gaan drinken → Ik vaak ga iets drinken.


Parmi ces choses, dis ce tu fais toujours le matin: On dit " 's morgens" au lieu de "in de morgen". Comme en français on met le complément circonstanciel de temps en tête ou à la fin de la phrase. Quand on le met en tête de la phrase il faut tenir compte de "l'inversion" en néerlandais. L'inversion = quand il y a autre chose au début de la phrase (au lieu du sujet) le verbe conjugué et le sujet changent de place et on met l'adverbe après le sujet. Par example: 1) "Ik luister altijd naar de radio 's morgens." Le CC se trouve à la fin, donc rien ne change: sujet+verbe conjugué+CC (adverbe 'altijd'). 2)" 's Morgens luister ik altijd naar de radio." Le CC se trouve en tête de la phrase, le sujet et le verbe conjugué changent donc de place.




De Tv aanzetten → Ik altijd zeet Tv aan in de morgen.
Naar de radio luisteren → Ik altijjd luister naar de radio in de morgen.
De krant lezen → Ik altijd lees de krant in de morgen.
Op de bus wachten → Ik altijd wacht op de bus in de morgen.
Fietsen → Ik altijd fiets in de morgen.
Een boodschap naar een vriend sturen → Ik altijd stuur een boodschap naar een vriend in de morgen.
Een boterham eten → Ik altijd eet een boterham in de morgen.
Een douche nemen → Ik altijd neem een douche in de morgen.
Naar het station gaan → Ik altijd ga naa --> "Ik ga altijd naar het station 's morgens." ou " 's Morgens ga ik altijd naar het station."


 


Tu brûles



Réponse: Communication orale débutant de chiara, postée le 24-05-2009 à 23:31:05 (S | E)

Je vais vous envoyer le reste de la correction demain, d'accord?




Réponse: Communication orale débutant de haa, postée le 24-05-2009 à 23:34:35 (S | E)
Merci encore
La consigne est "Demande à quelqu'un".
Non, pas du tout. Aucun problème.
Un tout grand merci


Réponse: Communication orale débutant de euno87, postée le 25-05-2009 à 08:51:01 (S | E)
Bonjour,encore quelques remarques

un effaceur/une gomme==een gom(en Belgique)==>gum(au Pays-bas)donc tous les deux sont bons.
une perforatrice==een perforateur

Kan je in ditgeluid studeren?==mieux remplacer,dans cette phrase, le mot "bruit" par lawaai

Bonne continuation

-------------------
Modifié par euno87 le 25-05-2009 09:18


Réponse: Communication orale débutant de chiara, postée le 25-05-2009 à 14:43:17 (S | E)

Parmi ces choses, dis ce tu fais parfois le week-end : La même chose ici: il faut mettre l'adverbe après le verbe conjugué.
Gaan wandelen → Ik soms ga wandelen in het week-end.pas de trait d'union en néerlandais
Naar het restaurant gaan → Ik soms ga naar het restaurant in het week-end. au lieu de toujours utiliser "in" on peut varier avec "tijdens"
Uitgaan → Ik soms ga uit in het week-end.
Naar de kerk gaan → Ik soms ga naar de kerk in het week-end.
Een stad bezoeken → Ik soms bezoek een stad in het week-end.
Naar zee gaan → Ik soms ga naar zee in het week-end.
Winkelen → Ik soms winkel in het week-end.
Het middagmaal voorbereiden → Ik soms bereid het middagmaal voor in het week-end.
Naar de bioscoop gaan → Ik soms ga naar de bioscoop in het week-end.
Naar de stad gaan → Ik soms ga naar de stad in het week-end.


Parmi ces choses, dis ce que tu aimes faire :
Ik houd van staan vroeg op. (J'aime me lever tôt) après "houden van" on utilise l'infinitif: Ik houd/hou van vroeg opstaan.
Ik houd van shilderen. (J'aime peindre) ortographe!
Ik houd van zwemmen. (J'aime nager)
Ik houd van reizen met de vliegtuig. (J'aime voyager en avion) l'article!
Ik houd van tekenen. (J'aime déssiner)
Ik houd van boodschapen doen. (J'aime faire les courses)ortographe!
Ik houd van spreken met mijn vrienden. (J'aime parler à mes amis)
Ik houd van een pizza eten . (J'aime manger une pizza)
Ik houd van barbecue doen. (J'aime faire des barbecue)
Ik speel voetball graag. (J'aime jouer au foot) ortographe! attention à la place de l'adverbe!
Dans les phrases 8 et 9 il vaut mieux utiliser "graag" au lieu de "houden van", comme tu l'as fait dans la dernière phrase.

Parmi ces choses, dis ce tu n'aimes pas faire :"Houden van" est un verbe avec une préposition ("van"), on met la négation "niet" devant la préposition.
Ik houd van wachten op de bus niet. (Je n'aime pas attendre le bus)
Ik houd van reizen met de vliegtuig niet. (Je n'aime pas voyager en avion) l'article!
Ik houd van boodschappen doen niet. (Je n'aime pas faire des achats)
Ik houd van gaan naar de disco niet. (Je n'aime pas aller à la disco)
Ik houd van doen sport niet. (Je n'aime pas faire du sport)
Ik houd van gaan naar de zwem niet. (Je n'aime pas aller à la piscine) la piscine=het zwembad
Ik houd van gaan naar ? l'article! ziekenhuis niet. (Je n'aime pas aller à l'hopital)
Ik houd van lezen niet. ( Je n'aime pas lire)
Ik houd van mijn huiswerk doen. (Je n'aime pas faire mes devoirs)
Ik houd van staan vroeg op niet. (Je n'aime pas me lever tot) après "houden van" on utilise l'infinitif.
Dans les phrases 4,5,6,7 et 9 il vaut mieux utiliser "niet graag", par exemple: Ik ga niet graag naar de disco. Ik maak mijn huiswerk niet graag.




Parmi ces choses, dis celles que tu sais faire et celles que tu ne sais pas faire :
Ik kan Engels spreken. (Je sais parler Anglais)
Ik Kan zwemmen. (Je sais nager)
Ik kan skïen. (Je sais skier) l'ortographe! skiën
Ik kan een e-mail sturen. (Je sais envoyer un e-mail) "versturen" est mieux que "sturen" ici
Ik kan de avondmaal maken. (Je sais préparer le souper) l'article!  "klaarmaken" est mieux que "maken"
Ik kan ajouter un article indéfini (une)« Salade de fruits » maken. (Je sais préparer une salade de fruits) une salade de fruits=een fruitsalade
Ik kan auto drijven niet. (Je ne sais pas conduire une voiture) conduire une voiture=met een auto rijden
Ik kan Duits spreken niet. (Je ne sais pas parler allemand)
Ik kan begrijpen Spaans niet. (Je ne sais pas comprendre l'espagnol)
Ik kan lopen « 100 metres en moins de 10 seconde » niet. (Je ne sais pas courir 100 metres en moins de 10 secondes) 100 meter in minder dan 10 seconden
Pour les trois dernières phrases: en néerlandais on emploie "geen" quand "niet" précède un substantif indéfini ou indéterminé (Duits, Spaans, 100 meter). Par exemple: Ik kan geen Spaans begrijpen.


Parmi ces choses, dis ce tu fais toujours le soir: attention à la place de l'adverbe!


On dit " 's avonds" au lieu de "in de avond". Comme en français on met le complément circonstanciel de temps en tête ou à la fin de la phrase. Quand on le met en tête de la phrase il faut tenir compte de "l'inversion" en néerlandais. L'inversion = quand il y a autre chose au début de la phrase (au lieu du sujet) le verbe conjugué et le sujet changent de place et on met l'adverbe après le sujet. Par example: 1) "Ik kijk altijd Tv 's avonds." Le CC se trouve à la fin, donc rien ne change: sujet+verbe conjugué+CC (adverbe 'altijd'). 2)" 's Avonds kijk ik altijd TV." Le CC se trouve en tête de la phrase, le sujet et le verbe conjugué changent donc de place.
TV kijken → Ik altijd kijk TV in de avond.
Chatten → Ik altijd chat in de avond.
Een e-mail sturen → Ik altijd stuur een e-mail in de avond.
Naar het l'article!supermarkt gaan → Ik altijd ga naar het supermarkt in de avond.
Een douche of een bad nemen → Ik altijd neem een douche of een bad in de avond.
Het avondmaal klaarmaken → Ik altijd maak het avondmaal klaar in de avond.
Naar de stad gaan → Ik altijd ga naar de stad in de avond.
Vrienden ontmoeten → Ik altijd moet vrienden ont in de avond. "ontmoeten" n'est pas un verbe séparable
Huiswerk maken → Ik altijd maak huiswerk in de avond.
Op de computer spleen → Ik altijd speel op de computer in de avond.


 


Je t'enverrai la correction de la dernière exercice ce soir.




Réponse: Communication orale débutant de chiara, postée le 25-05-2009 à 18:09:28 (S | E)

Demande à quelqu'un : De t'attendre → Wacht op mij Je suppose que tu dirais en français: Veux-tu m'attendre? En néerlandais: Wil je op me wachten? 'Willen' est un auxiliaire en néerlandais, suivi d'un infinitif.
De se taire → Zwijgt jij ! idem
D'écouter → Luister eens ! idem
De ne pas fumer ici → Niet rok je hier. Wil je hier niet roken?
De ne pas utiliser cet ordinateur car il est hors-service → Niet gebruikt je dit computer want het is gebroken. On utilise le pronom démonstratif 'deze' pour des substantifs qui ont l'article 'de' et le pronom démonstratif 'dit' pour des substantifs qui ont l'article 'het'. Par exemple: de computer --> deze computer; het boek --> dit boek. De computer est masculin, donc pas 'het' mais 'hij'. Hors-service=defect.
S'il aime cette fille → Houd je van dit meije ? ortographe!
S'il va à l'école en bus → Ga je naar de scool met de bus ? ortographe!
S'il aime les légumes → Houd je van groentes ? ortographe!
S'il a du lait dans son frigo → Heb je melk in je koelkast ? Très bien!
S'il a un frère → Heb je een broer ?idem!




Bonne chance pour ton oral!



-------------------
Modifié par mariebru le 25-05-2009 19:14


Réponse: Communication orale débutant de haa, postée le 25-05-2009 à 18:33:25 (S | E)
Merci beaucoup!
Nous avons déjà commencé aujourd'hui, et normalement ça été.

Merci encore!

-------------------
Modifié par mariebru le 25-05-2009 19:14



POSTER UNE NOUVELLE REPONSE


Partager : Facebook / Twitter / ... 


> INDISPENSABLES : TESTEZ VOTRE NIVEAU | GUIDE DE TRAVAIL | NOS MEILLEURES FICHES | Fiches les plus populaires | Aide/Contact

> COURS ET TESTS : Abréviations | Accords | Adjectifs | Adverbes | Alphabet | Animaux | Argent | Argot | Articles | Audio | Auxiliaires | Chanson | Communication | Comparatifs/Superlatifs | Composés | Conditionnel | Confusions | Conjonctions | Connecteurs | Contes | Contraires | Corps | Couleurs | Courrier | Cours | Dates | Dialogues | Dictées | Décrire | Démonstratifs | Ecole | Etre | Exclamations | Famille | Faux amis | Films | Formation | Futur | Fêtes | Genre | Goûts | Grammaire | Grands débutants | Guide | Géographie | Heure | Homonymes | Impersonnel | Infinitif | Internet | Inversion | Jeux | Journaux | Lettre manquante | Littérature | Magasin | Maison | Majuscules | Maladies | Mots | Mouvement | Musique | Mélanges | Métiers | Météo | Nature | Nombres | Noms | Nourriture | Négations | Opinion | Ordres | Participes | Particules | Passif | Passé | Pays | Pluriel | Politesse | Ponctuation | Possession | Poèmes | Pronominaux | Pronoms | Prononciation | Proverbes | Prépositions | Présent | Présenter | Quantité | Question | Relatives | Sports | Style direct | Subjonctif | Subordonnées | Synonymes | Temps | Tests de niveau | Tous les tests | Traductions | Travail | Téléphone | Vidéo | Vie quotidienne | Villes | Voitures | Voyages | Vêtements


> NOS AUTRES SITES GRATUITS : Cours d'anglais | Cours mathématiques | Cours d'espagnol | Cours d'allemand | Cours de français | Outils utiles | Bac d'anglais | Learn French | Learn English | Créez des exercices

> INFORMATIONS : Copyright - En savoir plus, Aide, Contactez-nous [Conditions d'utilisation] [Conseils de sécurité] Reproductions et traductions interdites sur tout support (voir conditions) | Contenu des sites déposé chaque semaine chez un huissier de justice | Mentions légales / Vie privée | Cookies [Modifier vos choix] .
| Cours et exercices de néerlandais 100% gratuits, hors abonnement internet auprès d'un fournisseur d'accès .