> Plus de cours & d'exercices de néerlandais sur les mêmes thèmes : | Contractions [Autres thèmes]
	> Tests similaires : - Nom-diminutifs - Nom : diminutifs - Nom-diminutifs - Nom-diminutifs - Nom-diminutifs - Diminutifs - Nom-diminutifs - Nom-diminutifs
	> Double-cliquez sur n'importe quel terme pour obtenir une traduction...

Nom - diminutifs

Les diminutifs - Verkleinwoorden 

De muis (het muisje) is vaandag heel vrolijk ! = Aujourd'hui, la souris est très gaie !  

Les diminutifs s'utilisent très fréquemment en néerlandais. Ils s'emploient lorsque quelque chose est petit.
Exemple : Mijn buurman heeft een tuintje = Mon voisin a un petit jardin.

Mais ils ont le plus souvent une connotation affective, tantôt positive, tantôt négative.

Exemples :   Mijn schatje ! = Mon petit amour !                    Wat een raar mannetje ! = Quel drôle de bonhomme !

D'autre part, certains substantifs n'existent qu'à la forme diminutive.

Exemples :  De pleutjes = Les petits pois gourmands             Het toetje = Le dessert

À vous de trouver le diminutif correspondant à chaque substantif. 

Je vous souhaite bonne chance pour ce test ! 

Pour revoir la formation des diminutifs, consultez ce test 

Intermédiaire Tweeter Partager
Exercice de néerlandais "Nom - diminutifs" créé par ilona2 avec le générateur de tests - créez votre propre test ! [Plus de cours et d'exercices de ilona2]
Voir les statistiques de réussite de ce test de néerlandais

Merci de vous connecter à votre compte pour sauvegarder votre résultat.

1. Els en haar broer wonen in (rijhuizen).

2. Meisjes spelen graag (touwspringen).

3. Een (moment), ik zal even kijken !

4. Oma heeft een paar (spullen) op de vrijmarkt van Rotterdam gekocht.

5. Bel me morgen op mijn mobiel !

6. Er staat een foto van mijn hondje op mijn (nachtkast).

7. Haar oom heeft zijn (hoed) aan de kapstok gehangen.

8. Willen jullie een (aperitief) drinken ?

9. Verdorie ! Ik heb mijn (armband) gebroken.

10. Waarom heb je altijd (geheimen) ?

11. Elke zondagmorgen, kunnen we (vogels) kopen op de markt van Antwerpen.

12. Een (ogenblik) meneer Hanse. Ik breng u de menukaart

13. Mijn vriendinnetje heeft me wel een (sms) gestuurd.

14. Ik heb zin om een (sla) te eten.

15. Dit hebben de (kabouters) me verteld !