De prehistorie (Vóór 50 v. Chr.) In de voorlaatste grote ijstijd( het Saalien) die ongeveer van 200.000 jaar vóór Chr. tot 130.000 jaar vóór Christus duurde, werd door de kracht van het ijs in het midden van Nederland een heuvellandschap gevormd, dat bepalend mag worden genoemd voor de vorming van het huidige Nederland. Door het smelten van de ijskappen van dit ijs ontstonden er,in de daaropvolgende periode, behalve heuvels ook diepe rivierdalen. Deze rivierdalen bepalen nog steeds de loop van de grote rivieren de Rijn, Maas, Waal en IJssel. In die tijd bestond Nederland voornamelijk uit een delta, met langs de noordkust waddengebieden en in het binnenland moerassen en meren. Tijdens de ijstijd die daarop volgde( het Weichselien) die van 70.000 tot 10.000 vóór Christus duurde, bereikte het ijs Nederland niet. Deze periode werd gekenmerkt door een koud toendraklimaat en een altijd bevroren onderlaag (permafrost). De eerste bewoners van Nederland bewoonden voornamelijk de huidige Utrechtse heuvelrug en leefden van jacht en visvangst. Uit gevonden stenen werktuigen blijkt de aanwezigheid van de Neanderthalers,die al tijdens deze ijstijden in Nederland rondtrokken. Rond het jaar 5300 vóór Christus werd akkerbouw en veeteelt geïntroduceerd, waardoor de eerste nederzettingen ontstonden, al bleef ook de jacht en visvangst belangrijk. Uit die tijd stammen ook de indrukwekkende grafkelders van grote zwerfkeien. Deze hunebedden zijn nog steeds in de huidige provincie Drenthe te vinden. | La Préhistoire (Avant 50 av J-C ) Pendant l'avant-dernière glaciation, la glaciation de la Saale, qui dura d'environ 200 000 av. J.-C. jusqu'à environ 130 000 av. J.-C., s'est constitué au centre des Pays-Bas actuels, sous la poussée des glaces, un paysage de collines qui domine aujourd'hui encore la physionomie des Pays-Bas. Les glaces charriées par la fonte de la calotte glaciaire ont non seulement formé des collines, mais aussi creusé des vallées profondes, qui déterminent toujours le cours des grands fleuves du pays : le Rhin, la Meuse, le Waal et l'IJssel. À cette époque, les Pays-Bas consistaient principalement en un delta, avec des marais maritimes le long de la côte nord et des marécages et des lacs dans l'intérieur des terres. Pendant le Weichsélien (glaciation de Würm), qui dura de 70 000 à environ 10 000 av. J.-C., les glaces ne descendirent pas jusqu'aux Pays-Bas, qui connurent un climat aride de toundra, le sol étant gelé en permanence (permafrost). Les premiers habitants des Pays-Bas s'installèrent essentiellement dans la zone de collines d'Utrecht (Utrechtse Heuvelrug) ; ils vivaient de la chasse et de la pêche. La découverte d'outils en pierre témoigne de la présence d'hommes de Néanderthal aux Pays-Bas dès l'ère glaciaire. Avec l'apparition de l'agriculture et de l'élevage, vers 5 300 av. J.-C., la population augmenta ; ces activités ne firent toutefois pas disparaître la chasse et la pêche. C'est de cette époque également que datent les mégalithes (hunebedden), des sépultures composées d'énormes blocs erratiques, dont beaucoup subsistent dans l'est du pays, dans l'actuelle province de Drenthe. |