> Plus de cours & d'exercices de néerlandais sur le même thème : [Autres thèmes]
	> Tests similaires : - Test de niveau-Grammaire et conjugaison - Révision cours débutants (1ère partie) - Révision cours débutants (3ème partie) - Heure - Révision cours intermédiaire (1ère partie) - Révision cours intermédiaire -(2ème partie) - Pronoms personnels (jij, jou)et adjectif possessif (jouw) - Imparfait
	> Double-cliquez sur n'importe quel terme pour obtenir une traduction...

Présent (le)

Put the verb in the present tense

Débutants Tweeter Partager
Exercice de néerlandais "Présent (le)" créé par anonyme avec le générateur de tests - créez votre propre test !
Voir les statistiques de réussite de ce test de néerlandais

Merci de vous connecter à votre compte pour sauvegarder votre résultat.

1. Ik (gaan) naar school.

2. Hij (lopen) op nieuwe schoenen.

3. Wij (wandelen) langs de rivier.

4. Hij (geven) het boek aan mij.

5. Hans (hebben) de eerste prijs gewonnen.

6. Jullie (fietsen) naar huis.

7. Elke dag (zwemmen) ik een half uur.

8. Mijn vader (lezen) elke dag twee kranten.

9. Ik (hopen) voor mijn examen te slagen.

10. De trein (komen) een kwartier te laat aan.