> Plus de cours & d'exercices de néerlandais sur les mêmes thèmes : | Inversion [Autres thèmes]
	> Tests similaires : - Inversion - Inversion - Inversion - Inversion - Inversion - Inversion - Inversion - Inversion
	> Double-cliquez sur n'importe quel terme pour obtenir une traduction...

Structure de phrase (P1/P2/TE)

Intermédiaire Tweeter Partager
Exercice de néerlandais "Structure de phrase (P1/P2/TE)" créé par anonyme avec le générateur de tests - créez votre propre test !
Voir les statistiques de réussite de ce test de néerlandais

Merci de vous connecter à votre compte pour sauvegarder votre résultat.

1. Hij vraagt of we gaan morgen met de trein naar Parijswe met de trein naar Parijs morgen gaanwe morgen met de trein naar Parijs gaangaan we morgen met de trein naar ParijsJe ne sais pas

2. Gisteren ik een geschenk voor mijn vriend heb gekochtik heb gekocht een geschenk voor mijn vriendheb ik gekocht een geschenk voor mijn vriendheb ik een geschenk voor mijn vriend gekochtJe ne sais pas

3. Meneer en mevrouw Janssens samen naar Spanje zijn gevlogenzijn gevlogen samen naar Spanjezijn samen naar Spanje gevlogenJe ne sais pas

4. We hebben geld genoeg voor hem terug te betalengeld genoeg om hem terug te betalengeld genoeg om hem terugbetalengeld genoeg om hem te terugbetalenJe ne sais pas

5. De man die alles over zijn vakantie vertelt daar isvertelt alles over zijn vakantie is daardaar is vertelt alles over zijn vakantieis daar alles over zijn vakantie verteltJe ne sais pas

6. Met wie we morgen met het vliegtuig naar London gaan?gaan we morgen met het vliegtuig naar London?we morgen naar London met het vliegtuig gaan?Je ne sais pas

7. Ze komt niet want ze blijft vandaag met haar ouders thuisblijft ze vandaag met haar ouders thuisze vandaag met haar ouders thuis blijftze thuis vandaag met haar ouders blijftJe ne sais pas

8. Ja, zullen we vandaag slecht weer aan de kust hebbenwe zullen vandaag slecht weer aan de kust hebbenwe vandaag slecht weer aan de kust zullen hebbenJe ne sais pas

9. De bediende leest elke dag de krant in de trein zonder reagerenelke dag de krant in de trein zonder te reagerende krant elke dag in de trein zonder reagerenJe ne sais pas

10. Ze spelen en ze winnenwinnen zeJe ne sais pas

11. Hij leert elke woensdag zwemmente zwemmen elke woensdagelke woensdag te zwemmenzwemmen elke woensdagJe ne sais pas

12. Hij is goed in het Nederlands want hij studeert elke dagwant studeert hij elke dagwant hij elke dag studeertJe ne sais pas

13. Omdat er in de zaal geen micofoon was, niemand kon de spreker begrijpenin de zaal geen microfoon was, niemand de spreker kon verstaanin de zaal geen microfoon was, kon niemand de spreker verstaanwas in de zaal geen microfoon, kon niemand de spreker verstaanJe ne sais pas

14. Ik heb gebeld mijn vriend om een afspraak te makengebeld om mijn vriend een afspraak te makenmijn vriend gebeld om een afspraak te makenJe ne sais pas

15. Ik weet niet wat ik doen moetwat moet ik doen.wat moet ik doen?wat ik moet doenJe ne sais pas

16. Cindy wenst op twee augustus te vertrekken en op 10 augustus terug te komenvertrekken en om 10 augustus terugkomente vertrekken en te komen op 10 augustus terugte vertrekken en op 10 augustus terugkomenJe ne sais pas

17. Inderdaad, heb ik te veel geld uitgegeven aan klerenik heb te veel geld aan kleren uitgegevenheb ik te veel geld aan kleren uitgegevenJe ne sais pas

18. Gisteren ik een geschenk voor mijn vriend gekochtik heb een geschenk voor mijn vriend gekochtheb ik een geschenk voor mijn vriend gekochtJe ne sais pas

19. Ik zal tot het einde van het schooljaar te blijven studerentot het einde van het schooljaar blijven te studerenblijven tot het einde van het schooljaar studerentot het einde van het schooljaar blijven studerenJe ne sais pas

20. Ik hoop om deze test te slagen zonder studerenvoor deze test te slagen zonder te studerente slagen voor deze test zonder te studerenvoor deze test slagen zonder studerenJe ne sais pas

21. Sinds ik 15 ben, mag ik uit te gaanik ben 15, mag ik uitgaanben ik 15, mag ik uitgaanik 15 ben, mag ik uitgaanJe ne sais pas

22. Het apparaat dat op de tafel ligt, kapot isis op de tafel, is kapotligt op de tafel, kapot isop de tafel ligt, is kapotJe ne sais pas

23. Ik kijk naar TV terwijl hij naar het zwembad gaatterwijl hij gaat naar het zwembadterwijl gaat hij naar het zwembadJe ne sais pas

24. Ik zal dragen een trui als het koud iseen trui dragen als is het koudeen trui dragen als het is koudeen trui dragen als het koud isJe ne sais pas

25. Ik zal geven het hem morgen thuishet hem geven morgen thuishet hem morgen thuis gevenJe ne sais pas