> Plus de cours & d'exercices de néerlandais sur les mêmes thèmes : | Lettre manquante [Autres thèmes]
	> Tests similaires : - Règles d'orthographe (1) - Règles d'orthographe (2) - Mots avec ng / nk - Orthographe et prononciation-d ou t? - Orthographe :-C ou K? - Mots avec be- , ge-, et ver- - Orthographe et prononciation-ei ou ij? - Orthographe et prononciation-g ou ch?
	> Double-cliquez sur n'importe quel terme pour obtenir une traduction...

Verbes se terminant en 'elen', 'enen'

1. Delen (diviser)

L'accent tonique est sur l'unique syllabe du radical, cela entraîne un 'e' long. La voyelle est doublée selon les règles d'orthographe. Le radical du verbe est : deel.

- Zestien gedeeld door vier is vier.

2. Verdelen (partager)

 Le radical du verbe est : verdeel, car une particule inséparable (dans ce cas : ver) ne porte jamais l'accent tonique.

 - We hebben het werk onder elkaar verdeeld.

3. Oordelen (juger) et veroordelen (condamner)

Le cas des verbes composés est particulier. L'accent tonique tombe sur la syllabe 'oor' , mais on conjugue le verbe 'delen' normalement. Le radical est : oordeel.

 - Hij werd veroordeeld tot de doodstraf.

4. Wandelen (se promener)

L'accent tonique tombe sur la première syllabe du radical. Le radical du verbe est : wandel.

- 's Avonds wandel ik niet graag door de straten.

Conjuguez les verbes entre parenthèses !

Intermédiaire Tweeter Partager
Exercice de néerlandais "Verbes se terminant en 'elen', 'enen'" créé par rejane avec le générateur de tests - créez votre propre test ! [Plus de cours et d'exercices de rejane]
Voir les statistiques de réussite de ce test de néerlandais

Merci de vous connecter à votre compte pour sauvegarder votre résultat.

1. Die oefening is niet zo mœilijk. (Aarzelen) niet !

2. Gisteren heeft mijn zoon in de les van Nederlands (spijbelen).

3. Deze week heb ik niet veel (oefenen) omdat ik andere werkzaamheden heb gehad.

4. Toen ik door het raam keek, (dwarrelen) sneeuwvlokjes naar beneden.

5. Mijn moeder heeft me haar auto (lenen) om boodschappen te doen.

6. Het (ijzelen). Rij maar voorzichtig !, heeft ze gezegd.

7. Vorige zondag hadden we geen internetverbinding en (vervelen) ik me.

8. Ik (rammelen) van de honger. Laten we naar ons lievelingsrestaurant gaan !

9. Ik heb geld (wisselen), want ik wil een reis maken naar de Verenigde Staten.

10. Dat (menen) je niet !